In deze blog lees je hoe je van dat gevoel kunt afkomen

 
Auteur: Jurgen Holtermans
 

Je hebt er ongetwijfeld wel eens over gehoord en de kans is ook vrij groot dat je er zelf één hebt: een kapitaalverzekering, al dan niet fiscaal aan je eigen woning gekoppeld. Sinds 1 januari jl. gelden soepelere regels rondom de zogenoemde tijdklem – dat is de minimale periode dat je premies moet hebben betaald – om uit een kapitaalverzekering een onbelaste uitkering te ontvangen. Met ingang van 1 april as. worden deze regels nog soepeler. Maar om de fiscus echt buiten de deur te houden moet je goed opletten hoe je je uitkering aanwendt! Het gaat niet in alle gevallen als vanzelfsprekend goed. Reden genoeg dus om de wijzigingen in deze nieuwsbrief op een rij te zetten en je te informeren over waar je opletten moet als je gaat aflossen op je eigenwoningschuld.

 

Inhoud van deze blog

My first kapitaalverzekering (a story to tell)
Paal en perk
De regeling tot 1 januari 2017
De regeling sinds 1 januari 2017
De regeling met ingang van 1 april 2017
Waar moet je op letten als je gaat aflossen?
Afsluitende opmerkingen

 

My first kapitaalverzekering

Voor ik toekom aan een bespreking van de wijzigingen, wil ik eerst graag een persoonlijke ervaring met je delen. Daaruit blijkt meteen de fiscale bizarriteit van de regeling die ik in deze blog onder de loep neem.

Eén van de eerste zaken waarmee ik me als junior belastingadviseur heb bezig gehouden, was namelijk de kapitaalverzekering. Als net afgestudeerde fiscaal econoom had ik eigenlijk geen idee wat een kapitaalverzekering precies voor een ding was. Tijdens mijn studie had ik er natuurlijk wel over gelezen en begrepen dat een kapitaalverzekering een fiscaal interessant spaarproduct was. Als je maar lang genoeg had gespaard, bleef de rente volledig onbelast. Dat was natuurlijk niet tegen dovemansoren gezegd in een tijd waar de belastingdruk op rente tot wel 80% kon oplopen (met de wetenschap van nu zou je misschien denken: een “schijntje” vergeleken met de huidige forfaitaire box 3-heffing). Kortom, zo ongeveer iedereen had wel een of andere kapitaalverzekering. Als spaarpot voor als je kinderen gaan studeren, voor de aflossing van je hypotheek, voor je pensioen, voor noem maar op. Iedereen had wel een reden of kreeg die desnoods aangereikt.

Ik had tijdens mijn studie geleerd dat een kapitaalverzekering een levensverzekering was en verkeerde daarom in de veronderstelling dat een kapitaalverzekering dus door een verzekeringsmaatschappij werd aangeboden. Maar niets bleek minder waar. Ook voor belastingadviseurs was de kapitaalverzekering een interessant adviesproduct dat ten volle werd uitgenut.

Kapitaalverzekeringen met de eigen B.V. gingen als zoete broodjes over de fiscale adviestoonbank. Met van de B.V. geleend geld – let wel, de rente was toen nog onbeperkt aftrekbaar als persoonlijke verplichting – sloot je een kapitaalverzekering met diezelfde B.V. En met een hoog-laag-constructie liep je voordeel al snel op. Je mocht namelijk binnen een bepaalde bandbreedte hoge en lage premies storten. Meestal begon je met een eenmalige hoge premie, de jaren daarna gevolgd door een lage premie. De bandbreedte was daarbij afhankelijk van het aantal jaar dat je premies inlegde.

Aldus liep ik tegen mijn eerste kapitaalverzekering met de eigen B.V. aan. En wat voor één! Een eerste hoge storting van NLG 10.000.000 (ja, je leest het goed), vervolgens de vereiste jaren daarna lage stortingen van NLG 1.000.000. Allemaal geleend van de B.V. natuurlijk. De te vergoeden rente in de kapitaalverzekering lag in die tijd rond de 9% en die werd uiteindelijk belastingvrij getoucheerd. Terwijl de aan de B.V. verschuldigde en “in rekening-courant verrekende” rente als persoonlijke verplichting aftrekbaar was met als resultaat dat het inkomen naar nihil ging of zelfs een verlies opleverde, dat achterwaarts en (toen nog onbeperkt) voorwaarts verrekenbaar was. En waar mogelijk werd het inkomen ook nog gemiddeld voor nog meer fiscaal voordeel met als resultaat drie keer niks: geen inkomstenbelasting, geen vermogensbelasting, geen vennootschapsbelasting. Voor de B.V. was de hele exercitie per saldo namelijk ook min of meer neutraal, want die ontving rente in verband met de verstrekte lening (belast) maar moest uiteindelijk ook rente uitkeren in verband met de kapitaalverzekering (aftrekbaar).

Was het zo simpel? Ja dus.

Maar wat was er nu eigenlijk echt gebeurd, behalve dat ik het een en ander op papier had uitgewerkt (volgens een door een collega aangereikt model)? Niets dus.

In wat voor wereld was ik terecht gekomen? Want de kapitaalverzekering (met de eigen B.V.) was maar één van de vele fiscale speeltjes in die tijd.

 

Paal en perk

Dat dit zo niet langer door kon gaan, zal niet als een verrassing klinken. In 1992 werd daarom door de wetgever met de zogenoemde Brede Herwaardering paal en perk gesteld aan de mogelijkheden om ongelimiteerd via een kapitaalverzekering belastingvrij te sparen en andere fiscale trucks uit te halen. Er kwamen nieuwe regels en er kwamen gemaximeerde vrijstellingen; een kleine vrijstelling voor als je ten minste 15 jaar had gespaard (voor 2017 inmiddels geïndexeerd tot € 39.600) en een grotere vrijstelling voor als je ten minste 20 jaar had gespaard (voor 2017 inmiddels geïndexeerd tot € 162.500). Deze minimale spaarperiode wordt ook wel de tijdklem genoemd. De vrijstelling gold per persoon, zodat je samen met je fiscaal partner het dubbele bedrag belastingvrij kon sparen, mits de polissen correct waren opgemaakt (hetgeen overigens nogal eens niet het geval bleek te zijn, waarvoor uiteindelijk ook versoepelingen zijn getroffen).

In 2001 kwamen er met de invoering van de Wet IB 2001 opnieuw nieuwe regels. De voorwaarden om belastingvrij te sparen via een kapitaalverzekering werden verder aangescherpt. Belastingvrij sparen via een kapitaalverzekering kon alleen nog maar in relatie tot de eigen woning. De kapitaalverzekering eigen woning (KEW) was geboren. De spaarhypotheek ten voeten uit. Vrijwel alle andere kapitaalverzekeringen, bestaande en nieuwe (maar wie ging daar nog aan beginnen?), verhuisden naar box 3. Vóór 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen kregen daarbij een beperkte kapitaalvrijstelling in box 3 van destijds en nu nog steeds € 123.428 per persoon. De kapitaalverzekeringen bij de eigen B.V. kregen een speciale behandeling, die vielen voortaan onder de fiscale TBS-regeling (de terbeschikkingstellingsregeling, hoe toepasselijk).

Na de woekerpolis-affaires ontstonden ook voor de kapitaalverzekering eigen woning bankspaarvarianten: de spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW).

Op 1 januari 2013 viel het doek. Als gevolg van de verdere versobering van de hypotheekrenteaftrek kwamen er nieuwe verplichte aflossingsregels voor de eigen woning schuld. En de KEW en beide bankspaarvarianten (SEW en BEW) pasten daar niet langer bij. Zij die op 31 december 2012 de gelukkige eigenaar van een dergelijk product waren, mogen zich heugen in uiterst ingewikkeld overgangsrecht. Zó ingewikkeld en in een aantal situaties tot maatschappelijk ongewenste uitkomsten leidend dat met ingang van 1 januari 2017 versoepelingen zijn doorgevoerd om in bepaalde situaties toch een belastingvrije uitkering te kunnen ontvangen, óók als je nog niet de minimale premiebetaaltermijn van 15 of 20 jaar hebt volgemaakt. In feite is hiermee met ingang van 1 januari 2017 in de wet vastgelegd wat reeds eerder op grond van een besluit van de Staatssecretaris van Financiën werd goedgekeurd.

Maar de Tweede Kamerleden Omtzigt en Ronnes vonden dat deze versoepelingen ten aanzien van de tijdklem nog niet ver genoeg gingen. Zij dienden daarom een amendement in dat met algehele stemmen werd aangenomen en tot gevolg heeft dat met ingang van 1 april 2017 (nee, geen grap) de tijdklem helemaal vervalt.

De Staatssecretaris van Financiën zag hierin op zijn beurt reden om de zaak nog verder te versoepelen en heeft inmiddels, vooruitlopend op een wetswijziging, een goedkeurend besluit aangekondigd op grond waarvan nog een aantal andere voorwaarden vervallen.

Het lijkt wel een wedstrijdje fiscaal ver plassen: kijk eens, ik ga versoepelen; oh ja, wij gaan meer versoepelen; nou ja zeg, dan ga ik nóg meer versoepelen. Maar waar komt het in de praktijk uiteindelijk op neer? Moet je binnenkort in de pen klimmen en je verzekeraar een brief gaan schrijven dat je van je wettelijke rechten en mogelijkheden gebruik wilt gaan maken? Nou nee, niet direct, zou ik zeggen. Lees eerst maar eens verder, waar ik de huidige stand van zaken op een rij zet. En trek dan je conclusies (of neem contact met mij of mijn collega’s op).

Tot zover de aanloop naar waar deze blog eigenlijk over gaat.

 

De regeling tot 1 januari 2017

De tijdklem ziet dus op een minimale periode dat je premies moet hebben betaald. Ten minste 15 jaar voor de kleine vrijstelling van € 39.600 (2017) en ten minste 20 jaar voor de grote vrijstelling van € 162.500 (2017).

Maar geen fiscale regeling zonder uitzonderingen. Zo ook ten aanzien van de tijdklem. Onder de Wet IB 2001 geldt dat je niet aan de tijdklem hoeft te voldoen in de volgende drie situaties:

  1. Overlijden;
  2. Vervreemding van de eigen woning zonder over een andere eigen woning te beschikken;
  3. Emigratie.

In de eerste situatie is sprake van een echte uitkering, waarbij je de hoge vrijstelling benut. Voorwaarde is wel dat je een eigenwoningschuld aflost (en die moet er dus wel zijn). In de overige twee situaties is sprake van een fictieve uitkering. In geval van een dergelijke fictieve uitkering benut je eveneens de hoge vrijstelling. Na een fictieve uitkering verhuist de kapitaalverzekering (of spaarrekening of beleggingsrecht) naar box 3. Je hoeft in deze twee situaties van fictieve uitkering niet verplicht af te lossen op een eigenwoningschuld.

In de praktijk bleken deze drie uitzonderingen op de tijdklem te beperkt. Vóór de wetswijziging per 1 januari 2017 gold daarom op grond van een besluit van de Staatssecretaris van Financiën voor de volgende situaties een goedkeuring, waarbij je de vrijstelling dus ook kon benutten zonder dat je aan de tijdklem voldeed:

  1. Beëindiging van fiscaal partnerschap, zoals in geval van echtscheiding;
  2. Onvoldoende verkoopopbrengst van de vorige eigen woning om de eigenwoningschuld volledig af te lossen, zodat een restschuld ontstaat;
  3. Gebruik maken van een vorm van schuldhulpverlening.

Ook in deze drie situaties benutte je de hoge vrijstelling. Voorwaarde was wel dat je de afkoopsom aanwendde voor de aflossing van de eigenwoningschuld of restschuld. De goedkeuring gold ook voor kapitaalverzekeringen van vóór 2001 en ook in geval van een gedeeltelijke afkoop.

Viel je niet onder één van de hiervoor vermelde uitzonderingsgevallen, dan kon je altijd nog een verzoek indienen bij de Belastingdienst. Die beoordeelde dan of toch een tegemoetkoming kon worden verleend, mits je met de afkoopsom de eigenwoningschuld afloste.

 

De regeling sinds 1 januari 2017

Met ingang van 2017 is de hiervoor vermelde goedkeuring uit het besluit van de Staatssecretaris van Financiën in de wet verankerd. De wettelijke regeling is enerzijds ruimer en anderzijds beperkter dan het besluit.

Ruimer omdat je een KEW, SEW of BEW of Brede Herwaardering kapitaalverzekering voortaan ook kunt afkopen en de vrijstelling kunt benutten in geval van verkoop van je vorige woning waarbij de verkoopprijs wél voldoende is om de desbetreffende eigenwoningschuld volledig af te lossen en er dus geen restschuld ontstaat. Het maakt dus sinds 1 januari 2017 niet meer uit of je je vorige woning met winst of verlies verkoopt. In alle gevallen kun je je KEW, SEW of BEW afkopen. Uiteraard onder de voorwaarde dat je met de afkoopsom een eigenwoningschuld aflost.

Beperkter omdat onder het besluit ook gedeeltelijke afkoop mogelijk was. Dit laatste is onder de wettelijke regeling niet meer mogelijk. Het is alles of niets.

De mogelijkheid om bij de Belastingdienst een verzoek in te dienen voor overige situaties van persoonlijke financiële tegenvallers, bestaat ook onder de wettelijke regeling.

 

De regeling met ingang van 1 april 2017

Met ingang van 1 april 2017 wordt de wettelijke regeling ingevolge het amendement van de Tweede Kamerleden Omtzigt en Ronnes verder verruimd en wordt de tijdklem in alle situaties losgelaten. In alle gevallen kun je dan voortaan de KEW, SEW of BEW afkopen en de hoge vrijstelling benutten (mits je je eigenwoningschuld aflost); de lage vrijstelling komt te vervallen. Dit kan dus bijvoorbeeld ook als je je hypotheek oversluit. Let op: de nieuwe regeling werkt niet terug naar 1 januari 2017; gedurende de eerste drie maanden van 2017 geldt de nieuwe ruimere afkoopregeling dus niet.

Deze nieuwe ruimere wettelijke regeling geldt alléén voor de KEW, de SEW en het BEW. Gevolg van de wijziging met ingang van 1 april 2017 is dat voor Brede Herwaardering kapitaalverzekeringen de eerdere verruiming wordt teruggedraaid; de tijdklem gaat voor dergelijke kapitaalverzekeringen weer onverminderd gelden!

Dit laatste vindt de Staatssecretaris van Financiën onwenselijk en daarom heeft hij in zijn brief van 8 februari 2017 aangekondigd, dat hij, vooruitlopend op weer een wetswijziging, met een goedkeurend besluit komt op grond waarvan een vergelijkbare ruime regeling als voor de KEW, de SEW en het BEW óók voor Brede Herwaardering kapitaalverzekeringen gaat gelden. Bijzonder aan dit reeds aangekondigde besluit is dat voor Brede Herwaardering kapitaalverzekeringen niet gaat gelden dat je met de afkoopsom een eigenwoningschuld moet aflossen.

 

Waar moet je op letten als je gaat aflossen?

Om gebruik te kunnen maken van de ruime mogelijkheden die de wet biedt, is van belang dat je met de afkoopsom een eigenwoningschuld aflost. Dat mag een onder het overgangsrecht vallende op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld, een (nieuwe) ten minste annuïtair af te lossen eigenwoningschuld of een restschuld zijn. Je mag met de afkoopsom je eigen eigenwoningschuld aflossen, maar ook een eigenwoningschuld van je fiscale partner. Er gelden wat dit laatste betreft geen beperkingen.

Beperkingen, althans aandachtspunten, zijn er wel op andere terreinen, waarvan ik hierna twee belangrijke vermeld.

Allereerst is van belang dat je een eigenwoningschuld aflost. Dit luistert erg nauw. Je mag dus niet met de afkoopsom rechtstreeks een verbouwing van je eigen woning betalen, want dan verspeel je je vrijstelling. De route is dus: eerst een eigenwoningschuld aangaan voor de verbouwing en eventueel meteen daarna deze eigenwoningschuld weer aflossen met de afkoopsom. Een wat mij betreft kostenverhogende maar vooralsnog wel noodzakelijke route als je de afkoopsom belastingvrij wilt incasseren. En let ook op dat als je deze route bewandelt, je ook echt eerst een eigenwoningschuld aangaat.

Twee voorbeelden om het voorgaande te illustreren.

Voorbeeld 1

Katrien is vorig jaar verhuisd naar haar nieuwe woning in verband waarmee zij een eigenwoningschuld heeft van € 200.000. Onlangs heeft ze haar oude woning verkocht en met de verkoopprijs van haar oude woning kan Katrien precies de daarmee verband houdende eigenwoningschuld aflossen. Nu haar oude woning is verkocht en Katrien weet dat ze geen restschuld heeft, besluit Katrien haar nieuwe woning te gaan verbouwen. De kosten hiervan bedragen € 20.000. Om dit te kunnen betalen koopt Katrien haar KEW af. De afkoopsom bedraagt € 50.000. Voor de verbouwing gebruikt Katrien € 20.000 en het restant ad € 30.000 gebruikt zij voor aflossing van de eigenwoningschuld, zodat deze op € 170.000 uitkomt. Door deze aanwending van de afkoopsom kan Katrien slechts voor € 30.000 een beroep doen op de KEW-vrijstelling. Over het rentebestanddeel dat is begrepen in de € 20.000, de betaling van de verbouwing, moet Katrien met de fiscus afrekenen in box 1.

Als Katrien ten behoeve van de verbouwing van haar woning éérst een eigenwoningschuld aangaat en deze vervolgens aflost uit de afkoopsom, is de KEW-vrijstelling wel volledig op de afkoopsom van toepassing. In dat geval hoeft Katrien vanwege de afkoop van de KEW geen inkomstenbelasting te betalen.

 
Voorbeeld 2

Bas sluit op 1 mei 2017 zijn hypotheek over. Zijn levenhypotheek zet hij om in een annuïteitenhypotheek, waarbij Bas zijn KEW afkoopt tegen € 30.000. In verband met de omzetting van zijn hypotheek is Bas € 5.000 boeterente verschuldigd. Bas gebruikt € 5.000 van de afkoopsom voor de betaling van de boeterente. De overige € 25.000 gebruikt hij voor de aflossing van zijn eigenwoningschuld. Door deze aanwending van de afkoopsom is Bas over het rentebestanddeel in de € 5.000, de betaling van de boeterente, inkomstenbelasting (box 1) verschuldigd.

Bas heeft niet, net zoals Katrien, de mogelijkheid om de belastingheffing te voorkomen door eerst een eigenwoningschuld aan te gaan. Een lening ter financiering van boeterente is immers geen eigenwoningschuld maar een schuld in box 3. Voor aflossing van schulden in box 3 geldt de KEW-vrijstelling niet. De enige mogelijkheid die Bas heeft om de afkoopsom volledig belastingvrij te ontvangen, is € 5.000 meer aflossen op zijn eigenwoningschuld.

 
Ten tweede wijs ik op een in het overgangsrecht voor op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschulden opgenomen imputatieregeling. Daarin is bepaald dat het maximale bedrag van een dergelijke bestaande eigenwoningschuld wordt verlaagd met uitkeringen ter zake waarvan gebruik is gemaakt van de vrijstelling voor de KEW, de SEW en het BEW, welke zijn afgesloten ná 31 december 2000. Dit heeft tot gevolg dat als je de afkoopsom gebruikt voor de aflossing van een nieuwerwetse, ten minste annuïtair af te lossen eigenwoningschuld, terwijl je óók een op 31 december 2012 bestaande en waarschijnlijk aflossingsvrije eigenwoningschuld hebt, deze aflossing fiscaal aan laatstbedoelde eigenwoningschuld wordt toegerekend. Dit betekent dat hoewel je dus feitelijk en daadwerkelijk aflost op je annuïteitenlening, de fiscus doet alsof je aflost op je aflossingsvrije lening. En dat heeft een aantal praktische gevolgen waar je alert op moet zijn! Je moet je aflossingsvrije hypotheek namelijk aanpassen naar één die voldoet aan de sinds 1 januari 2013 geldende fiscale spelregels. Gebeurt dit laatste niet, dan verhuist dit deel van de bestaande eigenwoningschuld naar box 3. De rente over dit verhuisde deel is dan niet meer aftrekbaar in box 1. De schuld vermindert uiteraard wel de heffingsgrondslag in box 3.

Een voorbeeld ter illustratie, waarbij ik overigens voorbij ga aan de lenings- en algemene voorwaarden van de bank, die van geval tot geval kunnen verschillen en ook allerlei praktische beperkingen met zich kunnen meebrengen.

Voorbeeld 3

Klaas heeft in 2004 een eigen woning gekocht en deze destijds gefinancierd met een spaarhypotheek van € 250.000. Deze spaarhypotheek valt onder het overgangsrecht voor op 31 december 2012 vallende eigenwoningschulden. In 2014 heeft Klaas zijn woning verbouwd, waarvoor hij een annuïteitenhypotheek heeft afgesloten van € 75.000. Op 1 juni 2017 koopt Klaas zijn KEW af. De bruto afkoopsom bedraagt € 50.000. Klaas lost echter niet af op de spaarhypotheek maar gebruikt de afkoopsom volledig voor de annuïteitenhypotheek, die hij in 2014 is aangegaan in verband met de verbouwing.

Klaas voldoet dus aan de voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling bij afkoop van zijn KEW. Het rentebestanddeel dat in de afkoopsom van de KEW is begrepen wordt daardoor niet belast. Op grond van de imputatieregeling uit het overgangsrecht wordt het maximum bedrag van de bestaande eigenwoningschuld (de spaarhypotheek) fiscaal verlaagd naar € 200.000, in plaats van dat de annuïteitenhypotheek fiscaal naar € 25.000 afneemt. De omvang van de spaarhypotheek bedraagt in werkelijkheid echter nog steeds € 250.000. Omdat deze eigenwoningschuld in feite voor een bedrag van € 50.000 van etiket is gewisseld – van een onder het overgangsrecht vallende eigenwoningschuld naar een nieuwerwetse eigenwoningschuld – zal de spaarhypotheek gedeeltelijk moeten worden omgezet in een annuïteiten- of lineaire hypotheek om te kunnen blijven kwalificeren voor de renteaftrek.

 
Wellicht ten overvloede: voor kapitaalverzekeringen die vóór 1 januari 2001 zijn afgesloten geldt bovenstaande imputatieregeling dus niet. Met de afkoopsom uit een dergelijke kapitaalverzekering kun je zonder fiscale problemen aflossen op een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld.

 

Afsluitende opmerkingen

Tot slot de volgende opmerkingen ter afsluiting van deze blog.

Realiseer je dat het rendement in kapitaalverzekeringen vooral in de laatste jaren dat je spaart wordt gemaakt. Dat heeft enerzijds te maken met het feit dat de kosten van het product gedurende de eerste jaren in mindering op de ingelegde premies worden gebracht en anderzijds dat het rente op rente effect toeneemt naar mate de kapitaalverzekering langer loopt.

Op de meeste kapitaalverzekeringen in box 3 is de kapitaalvrijstelling van € 123.428 van toepassing. Na afkoop kun je deze vrijstelling niet meer benutten. Dus als je geen specifieke bestemming voor de afkoopsom hebt, is te overwegen je kapitaalverzekering (voorlopig) in stand te houden.

De eigen woning en daarmee samenhangende financieringen en spaarproducten zijn in de loop der tijd zo’n beetje de meest ingewikkelde materie in de Wet IB 2001 geworden. In onze bibliotheek is het ook by far het dikste boek in diverse series. Bovenstaande is dus zeker niet een alomvattende uiteenzetting van wat er allemaal mogelijk is en wat er allemaal speelt rondom het vervallen van de tijdklem en de aflossing van eigenwoningschulden. Zie het daarom als een aanzet om na te denken over jouw eigen situatie en een uitnodiging om contact op te nemen als je met vragen zit of in actie wilt komen.