Een pretbox waar de lol inmiddels wel van af is?

 
Auteur: Marc Plattel
 

Het systeem van de box 3-heffing is gebaseerd op het optimisme van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Bij de introductie van onze huidige Wet Inkomstenbelasting 2001 verkondigde Gerrit Zalm: “Elke sukkel haalt meer dan 4% rendement. Wie dat niet lukt, kan bij mij staatsobligaties krijgen met een procent of 6 rendement“.

De huidige heffing van 30% inkomstenbelasting over het forfaitaire rendement van 4% (resulterend in 1,2%) kan zeer willekeurig uitpakken. De rendementen die individuen realiseren, kunnen onderling sterk verschillen. Het verschijnsel dat personen met verschillende inkomens hetzelfde belastingbedrag moeten betalen, kan strijdig zijn met het gelijkheidsbeginsel.

Maar belangrijker nog: het vastgestelde forfaitaire rendement van 4% is voor steeds meer belastingplichtigen met hun spaargeld en beleggingen niet meer haalbaar. De heffing bedraagt voor veel belastingplichtigen inmiddels meer dan het daadwerkelijk behaalde rendement. Op deze manier teer je dus in op je vermogen! De heffing tegen het vastgestelde percentage wordt daarom steeds meer als onrechtvaardig beschouwd.

Dit gevoel van onrechtvaardigheid is aanleiding geweest tot diverse procedures. Procedures waarin wordt erkend dat de forfaitaire vermogensrendementsheffing van box 3 voor sommige belastingplichtigen een buitensporige last vormt en ook een inbreuk is op het recht van eigendom. De belasting kan immers meer bedragen dan het werkelijk behaalde rendement, belastingplichtigen moeten interen op hun vermogen. In het kader van deze procedures is de wetgever aangespoord om deze knelpunten aan te pakken en te komen tot een aangepast/rechtvaardiger systeem.
 

Inhoud van dit artikel

Wijziging per 1 januari 2017
De toekomst van box 3
Wat te doen in de tussentijd?
 

Wijziging per 1 januari 2017

Onder druk van de publieke opinie en de (lopende) gerechtelijk procedures wordt de vermogensrendementsheffing per 1 januari 2017 aangepast. Dit betreft een eerste aanpassing op weg naar een definitief, ander, systeem. Daarover later meer.

Het heffingsvrije vermogen gaat omhoog naar € 25.000 per persoon. Het forfaitaire rendement wordt per 1 januari 2017 gebaseerd op een landelijk gemiddelde verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld en beleggingen. Daarbij wordt uitgegaan van de gegevens uit de belastingaangiften over het jaar 2012.

Over het spaardeel en het beleggingsdeel wordt een forfaitair rendement gerekend dat een afgeleide is van de in het verleden daadwerkelijk behaalde rendementen. Bij het spaardeel wordt het veronderstelde rendement gebaseerd op de gemiddelde rentevergoeding over de voorgaande vijf jaar. Het rendement op het beleggingsdeel wordt afgeleid uit een periode van vijftien jaar. De definitieve rendementen voor 2017 bedragen respectievelijk 1,63% (spaardeel) en 5,39% (beleggingsdeel).

Het box 3-vermogen wordt verdeeld over drie schijven met ieder een veronderstelde vermogensmix per schijf.  Dit ‘nieuwe’ systeem steunt op de veronderstelling dat bij hogere vermogens meer risico wordt genomen, waardoor een hoger rendement wordt behaald.

Dit zorgt voor de volgende tabel:
 

Vermogen       maar                           Vermogensmix          Forfaitair           Belastingdruk
vanaf               niet meer dan             sparen/beleggen       rendement
 
€ 0                   € 25.000                                                      Vrijgesteld
€ 25.000          € 100.000                   67% + 33%               2,87%               0,86%
€ 100.000        € 1.000.000                21% + 79%               4,60%               1,38%
€ 1.000.000                                                  100%               5,39%               1,62% 

Bron: Brief staatssecretaris van Financiën van 20 september 2016, nr. 2016-0000154751.
 

Vergelijking oud en nieuw systeem

In het huidige systeem bedraagt de uiteindelijke heffing 1,2% en in het nieuwe systeem wordt deze gedifferentieerd. De heffing over de kleinere vermogens wordt lager terwijl de heffing over de grotere vermogens toeneemt.

Dat betekent dat een omslagpunt te bepalen is in het nieuwe systeem: onder dat punt is het nieuwe systeem voordeliger dan het oude box 3-systeem en boven dat punt is het nieuwe systeem onvoordeliger.

Dit omslagpunt ligt voor een alleenstaande bij een vermogen van circa € 240.000 en voor fiscale partners ligt het omslagpunt bij een gezamenlijk vermogen van circa € 350.000.
 

Beoordeling

Naar mijn mening is duidelijk dat ook dit systeem de toets der kritiek niet zal kunnen doorstaan en gebaseerd is op de zeer wankele veronderstelling dat grotere vermogens in staat zijn meer rendement te halen. Bovendien neemt het nieuwe systeem het knelpunt niet weg dat de heffing over het fictieve rendement op bijvoorbeeld spaargeld nog altijd (veel) hoger is dan het daadwerkelijk behaalde rendement.

Het gevoel van onrechtvaardigheid zal niet minder worden!

De wetgever zal op zoek moeten naar een ander systeem dat een meer solide basis moet hebben.
 

De toekomst van box 3

Recent verscheen de box 3-brief van staatssecretaris van Financiën Wiebes waarin hij een drietal varianten schetst om de box 3-heffing in de toekomst verder aan te passen. Het kabinet zegt te blijven streven naar heffing op basis van het werkelijk rendement. Maar ook de geschetste drie varianten zijn naar mijn mening krampachtige tussenstappen naar een box 3-heffing op basis van daadwerkelijk rendement.

Ik denk dat het tijd is om een fundamentele keuze te maken welk systeem wordt ingevoerd en daarbij onderscheid ik drie oplossingsrichtingen.
 

1.   Heffing over het daadwerkelijk rendement

Dit is op dit moment de richting die wordt bewandeld. Onder druk van de publieke opinie en het gevoel van onrechtvaardigheid dat op dit moment leeft, is de wetgever bezig met het zoeken naar een oplossing in deze richting. Ik onderken dat dit aansluit bij een aantal fundamentele beginselen van belastingheffing (o.a. draagkracht).

Het is echter wel zo dat een heffing op basis van het werkelijk rendement complex is, uitvoeringstechnisch lastig en administratief lastenverzwarend. Voor jou als belastingplichtige zal heffing over het daadwerkelijk rendement in bepaalde gevallen kostbaar zijn omdat jij het behaalde rendement zult moeten aantonen. Denk bijvoorbeeld aan het aantonen van het werkelijk rendement op onroerend goed
 

2.   Vermogensbelasting

Een alternatief zou zijn om niet langer het rendement op het vermogen te willen belasten, maar het vermogen zelf. Dit is een stap terug in de tijd, in het verleden hebben we een dergelijke belasting gekend. Deze belasting is afgeschaft omdat deze als onrechtvaardig werd gezien …

De keuze voor een vermogensbelasting zou dan ook uitsluitend worden gemaakt vanuit het oogpunt van eenvoud.
 

3.   Forfaitaire heffing

Een derde alternatief zou toch een forfaitaire heffing zijn. Maar dan wel één waarbij de angel uit het systeem is gehaald.

Daartoe zou het forfaitair rendement dichter bij het actuele rendement moeten worden gebracht. Een stelsel waarbij het rendement op spaarrekeningen (rentebeleggingen) wordt verlaagd naar bijvoorbeeld 1% en het rendement voor overige beleggingen wordt gehandhaafd op de huidige 4%.

Bij de vaststelling van de rendementspercentages zou men zich dan ook moeten baseren op rendementen die slechts twee of drie jaar teruggaan in de tijd. De huidige periodes van vijf jaar (sparen) en 15 jaar (beleggen) zorgen dat de rendementspercentages niet aansluiten bij de marktontwikkelingen.
 

Persoonlijke mening

Het is aan de wetgever om een meer fundamentele keuze te maken welk pad voor box 3 gekozen wordt. Met het in te voeren systeem per 1 januari 2017 worden de echt hete hangijzers doorgeschoven naar een volgend kabinet.

Gezien alle uitvoeringsproblemen die bij heffing over daadwerkelijk rendement een rol gaan spelen pleit ik voor een forfaitaire heffing waarbij de rendementen weer in lijn worden gebracht met de huidige marktsituatie.

Het is noodzakelijk om de pretbox weer nieuw leven in te blazen en de lol weer terug te brengen!
 

Wat te doen in de tussentijd?

In afwachting van het definitieve systeem van box 3 blijft de vermogende particulier op zoek naar (meer) rendement op het vermogen danwel het verkleinen van de grondslag voor de belastingheffing van box 3.

Één van de opties om de grondslag te verkleinen is het beleggen door middel van een zogenoemde vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI). Bij deze vorm kan worden belegd in een NV zonder dat vennootschapsbelasting is verschuldigd (0%). Men betaalt in privé uitsluitend 25% belasting over een vast en daar is het weer: forfaitair dividendrendement van 4%. Ten minste indien het werkelijk dividend nihil of beperkt is. Het forfaitair in aanmerking te nemen dividendrendement leidt overigens wel tot een dienovereenkomstige verhoging van de verkrijgingsprijs van de aandelen. Dit alles bij elkaar blijkt in aantal gevallen voordeliger dan beleggen in box 3.

Ook de VBI wordt echter in de kabinetsplannen aangepakt en deze route wordt in een aantal gevallen de pas afgesneden met de volgende maatregelen:
 

  • Zit het vermogen al een een BV of NV (box 2) dan dient bij afsplitsing van vermogen naar een VBI de aanmerkelijk belangclaim (25%) onmiddellijk te worden afgerekend met de Belastingdienst en is doorschuiven niet langer mogelijk.
  • Daarnaast geldt met ingang van 2017 dat indien vermogen vanuit box 3 in een VBI wordt ingebracht, dit vermogen ten minste 18 maanden in de VBI moet blijven ondergebracht. Bij een kortere periode wordt het VBI-vermogen niet alleen in box 2 belast (forfaitair dividendrendement) maar wordt het tevens tot de grondslag voor box 3 in aanmerking genomen.
  • Het percentage dat als forfaitair dividendrendement uit de VBI in aanmerking dient te worden genomen, wordt gekoppeld aan het percentage van de hoogste schijf in box 3 en stijgt zodoende van 4% naar 5,39%.

 
Er zijn echter nog wel andere mogelijkheden om de grondslag voor de box 3-heffing te verminderen, de komende tijd zullen wij op onze website in diverse (blog)artikelen een aantal opties beschrijven.

Ik noem er hier kort al een aantal.
 

Aflossen eigen woningschuld in box 1

In het geval dat een laag rendement behaald wordt op middelen in box 3, kan gedeeltelijke of gehele aflossing van de hypotheekschuld voordelig zijn. Door af te lossen op de eigen woningschuld tellen deze gelden niet meer mee voor de grondslag voor de heffing in box 3. De eigen woning en de bijbehorende schuld worden namelijk betrokken in box 1. Bij algehele aflossing kan bovendien zelfs de bijtelling van het eigenwoningforfait worden voorkomen.
 

Schenken

Box 3 krijgt door de nieuw in te voeren regels ook een progressief karakter. De heffing neemt toe (hoe meer vermogen, hoe hoger de belastingdruk) en het (belastingvrij) schenken van vermogen lijkt eveneens een manier om de grondslag te verlagen.

Bij schenking wordt het vermogen immers verdeeld over meerdere personen!
 

Middelen aanhouden c.q. onderbrengen in een vennootschap of een open fonds voor gemene rekening

Overwogen kan worden de gelden vanuit privé in een vennootschap (BV of NV) dan wel open fonds voor gemene rekening (OFvGR) onder te brengen danwel daarin te laten zitten. Bij de BV/NV/OFvGR geldt een gecombineerde (vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting) belastingdruk van circa 40% – 43,75% over het daadwerkelijk behaalde rendement. Bij een gering rendement (lage rentestand) kan onderbrengen in de BV/NV/OFvGR daarom interessanter zijn dan aanhouden van de middelen in box 3.
 

Tot slot

Zoals altijd geldt dat oplossingen maatwerk zijn en niet uitsluitend door fiscale overwegingen dienen te worden ingegeven.

Wil je weten wat het beste bij jouw situatie past: neem dan contact met ons op.